Opstellen schrijven

Spannende pennen, intrigerend papier
Deze zomer kreeg ik de tip om --als allereerste taak 's morgens-- een non-stopopstel te schrijven van drie kantjes. Ik deed dat gedurende precies vijftig achteeenvolgende ochtenden. Het zou je remmingen om vrijuit te schrijven wegnemen, want het opstel was bedoeld om daarna te worden weggegooid. Het moest ook non-stop worden geschreven om zo dicht mogelijk bij je spontane, niet door conventionele gedachten geremde, inspiratie te komen. Ik maakte dus vijftig non-stopweggooiopstellen. En met plezier. Ik zal jullie niet vermoeien met de inhouden, onleesbaar soms, en zeker onpubliceerbaar, maar daar waren ze ook niet voor bedoeld. Het was puur egotripperig schrijfplezier. Je moet het proberen. Stort je maar eens in die discipline. Minstens tien of twintig achtereenvolgende dagen, dan merk je het wel. Dan ontdek je nog veel meer van jezelf, zoals dat mij overkwam.

De tip was vergezeld van het advies om je goed op te warmen voor je eraan begon door 'interessant' papier en 'spannende' pennen te kopen en het was dit papier dat een wereld van onverwachte herinneringen opende.

Ik koos een papier dat mij al jarenlang intrigeerde. Hier in Frankrijk leren de schoolkindertjes schrijven op een speciaal geliniëerd papier. De liniëring heeft zelfs naam: Seyes, en je kunt het in alle papeteries kopen. Dat kocht ik. Het intrigerende was dat dit kinderachtige papier ook door volwassenen wordt gebruikt. Dat wilde ik eens aan den lijve voelen. Tot op de universiteit is het gebruikelijk voor diktaten, en meer dan eens kreeg ik persoonlijke brieven met die Seyes-liniëring.

Want ik vond het maar kinderachtig, al die hulplijntjes. Maar dat was precies de uitdaging: Zelf meemaken. Niet één keer. Nee, víjftig keer! Om te kijken wat er dan gebeurt.

En zo schreef ik vijftig ochtenden op dit kinderachtige 'onvolwassen' papier dat niet alleen een hulplijntje voor de kleine letters had, zoals ik dat kende van mijn lagere-schooltijd, maar drie! Een voor de x-hoogte zoals dat in vaktermen heet, en nog twee voor de stokhoogte en de staartlengte. En dan bleef er tussen de staarten van de ene regel en de stokken van de volgende nog een richeltje over zodat de stokken en de staarten op keurige afstand worden gehouden. Het toppunt van bedillerigheid!

In mijn beeld was het lijntjespapier van mijn lagere-schooltijd --waarbij een hulplijntje was getrokken op x-hoogte-- iets voor de allerkleinsten. Het was onnodig bedillerig. Dat was althans de 'sociale norm' op de laagste klassen van de lagere school aan de Helbeek in Venlo, rond 1936 of '37. Dat vooroordeel deed nog steeds zijn werk, ook al is die school al lang afgebroken en vervangen door bijna-binnenstadbebouwing. Dat latente vooroordeel wilde ik testen. Van binnen uit. Daarom wilde ik het proberen. Maar wat gebeurde? Dagenlang werd ik achtervolgd door herinneringen van die lagere school. Ik moest er een paar non-stopopstellen aan wijden om dat allemaal op een rijtje te krijgen, en de andere dag ging het weer verder.

Low profile
Als 'slim jongetje' toentertijd, hield ik mij met andere zaken bezig dan de rest van de klas. Broeder Tiberius, de onderwijzer van de tweede klas, had mij ooit gestraft wegens al te opvallend spelen met de inhoud van mijn broekzakken, maar verder was er een stil verbond tussen ons: Alles mocht als ik de les maar niet verstoorde.

Misschien wel in een poging mij te bekeren liet hij mij toen voor de klas mijn zakken leeghalen. Touwtjes, leuke kartonnetjes, elastiekjes en andere interessante machineonderdelen. Hilariteit! Het ergste vond ik dat hij er een pakje van maakte met een briefje aan mijn moeder dat ik onmiddellijk moest bezorgen. Mijn moeder had zich al vaker beklaagd over het uitscheuren van mijn broekzakken . . . . Ik vreesde straf.

Maar behalve enkele van deze uitschieters als voor hem de maat vol was, had hij veel begrip voor mij. Ergens achter in de klas --als het maar low profile was-- kon ik het klassikaal onderhanden leesboekje rustig uitlezen of zelfs een ander uitzoeken in de rudimentaire schoolbibliotheek. Maar als ik aan de beurt was, moest ik net doen alsof. Dat hoorde bij het 'contract'. Als ik een beurt kreeg zei hij er altijd de juiste bladzijde bij:
--"Sjraarke", zal hij wel gezegd hebben, "ga verder op bladzijde 14 onder het plaatje..."

Hij reikte vaak ook de woorden aan zodat mijn zoektijd werd gecamoufleerd:
--"Klaas Vaak kwam net aanhollen . . ."
--"Nu jij verder Sjraarke van Eyk"."

Het was een stilzwijgende overeenkomst. Zo was ik hanteerbaar in de klas. De wijdere contekst --de politieke, zo je wil-- ontging mij. ADD, klasse-kinderen enzovoorts, viel buiten mijn horizon. Ik leerde, werd gedresseerd wellicht, om low profile --en alléén-- mijn eigen pretjes te zoeken. Dat kan ik nog.

De antichrist
Op een ochtend was ik uit interesse --verveling zou een beter woord zijn-- de lijntjes van mijn schrijfschriftje gaan opmeten. Ongetwijfeld met een lineaaltje uit mijn rijkvoorziene broekzak. Op een of andere manier verwachtte ik dat daar ronde getallen uit zouden komen, maar dat bleek systematisch nìet het geval. Kennelijk enerveerde mij dat raadsel zodanig, dat ik misschien wel mijn neiging moest onderdrukken mijn vinger op te steken om daar een vraag over te stellen.

Daar was ik wel vaker voor op de vingers getikt, en daarom klampte ik hem aan in het speelkwartier. Hij keek mij aan, en na de gebruikelijke opmerking dat ik beter bij de les kon blijven en dat hij hoopte dat Jezus mij wat meer oplettendheid zou geven, gaf hij mij een uitleg die in een verloren hoekje van mijn geheugen moet zijn gegrift want nu kwam het kleurrijk tevoorschijn na die botsing met dat franse schoolkindertjesschrijfpapier. Ik kan bij dat gesprek de geur van de speelplaats nog ruiken, een frisse voorjaarsochtendlucht onder de vier grote lindebomen, en ik weet hoe de zon toen stond. Dàt was het moment waarop het vooroordeel werd geboren.

Het waren Engelse Duimen, zei hij, waarmee de afstand van de lijntjes werd gemeten. Die waren natuurlijker dan de metrische maten die door de goddeloze franse revolutionairen waren uitgevonden om de natuur te verbeteren. Tenminste dat dachten ze. Ze hadden ook de week van 10 dagen uitgevonden en andere onnatuurlijkheden. Misschien gebruikte hij wel het woord 'antichrist'. Dat was toen nogal in de mode om de slechtheid van de wereld te beschrijven. Maar de liniëring van onze schriftjes was 'natuurlijk' en daarom klopte het niet met de streepjes van mijn metrische lineaaltje. Dat beeld is altijd blijven hangen. Engelse duimen, voeten en palmen zijn natuurlijk, houden rekening met het gevoel. Metrische maten zijn kunstmatig en zonder gevoel.

Niet toevallig dus dat ik al lang geleden ontdekte dat het franse papier metrisch was. En ons ruitjespapier ook. Het verhaal van Broeder Tiberius klopte. Dat papier was dus onnatuurlijk; het verstoorde het natuurlijke gebaar en bovendien waren die hulplijntjes kinderachtig, bedillerig. Seyes is gebaseerd op ruitjes van 8x8 mm die nog eens horizontaal onderverdeeld zijn in vier partjes van 2 mm. Kan het bedilleriger?

Op metrisch papier kon je hand niet de vrije, gevoelsmatige loop hebben. Er kon geen romantiek ontstaan. Dat is wat Broeder Tiberius had ingefluisterd in dat ontvankelijke kinderzieltje. In de pikorde van mijn lagere school moest je zo vlug mogelijk de status van gewoon lijntjespapier bereiken. Dat was de 'sociale norm'. Maar het summum was blanco papier, helemaal geen begrenzingen. Alleen de meest natuurlijke en onbelemmerde beweging van de hand. Dat deed de Broeder ook. Dat briefje aan mijn moeder, bij dat pakje, dat was op blanco papier. Schrijven op blanco papier was iets van volwassenen.

En toch, al meer dan een week heb ik dit 'spannende' papier gekozen om met de 'spannende' techo-pennen, die zo lekker over het papier glijden, iedere ochtend mijn 'vrij' non-stopopstel te maken. Het is een polyvalente ervaring. Het gaat lang niet altijd over wat ik schrijf. Soms wordt ik meegesleurd in het genot om er tegelijkertijd een soort schoonschrift van te maken. Om de lettertjes precies binnen de x-hoogte van 2 mm te priegelen. Een geil genoegen soms. Hoe kan dat? Ben ik nu onnatuurlijk? Of ben ik bevangen door de anti-christ?

Video-clips
Met dat franse schrijfpapier kwam in een paar dagen de hele school in beeld. Kleurloze stilstaande beelden bleken het deksel te zijn van kleurrijke video-clips die zich in dromen, of gewoon overdag, opdrongen. Putdekseltjes die onverwacht opensprongen. Dagenlang vormden ze inspiratie van de non-stopopstellen.

Het begon met Broeder Tiberius; ik geloof dat wij hem ook Tibère noemden, of misschien heette hij wel zo. Een andere Broeder heette Diogène, dat weet ik zeker, en niet het latijnse Diogenus, want dan werd hij kwaad. De hele school kwam in beeld. Het was de school aan de Helbeek. Lang na de oorlog is pas die afgebroken. Er waren twee scholen in hetzelfde gebouw uit twintiger jaren gevestigd: de Meneersschool en de Broedersschool. Er waren aparte ingangen. Dwars over de speelplaats stond een grote muur met een poort. Maar die poort heb ik nooit open gezien. Er was een soort standsverschil, maar heel duidelijk is mij dat nooit geworden. Op de "Broeders" zaten inderdaad betere standen zoals de kinderen van de dokter, maar op de "Meneers" zaten niet alleen "schoffies". Ik zat op de "Broeders" en je hoorde niet om te gaan met die van de "Meneers". De speelplaats was ook gescheiden door een hoge muur, maar na de oorlog toen ik er nog wel eens kwam omdat de verkennerij was gevestigd op de reuzegrote zolder, die boven beide scholen doorliep, was die muur verdwenen.

Er waren ouders die hun kinderen bepaald niet bij de broeders wilden hebben en die zeker niet tot de schoffies konden worden gerekend. Het fijne van deze Venlose micro-sociologie is mij nooit duidelijk geworden. Beide scholen heetten samen de Heilig-Hartschool. De Meneersschool heette alleen zo omdat om daar geen Broeders les gaven want de beide scholen waren eigendom van de Broeders van de Onbevlekte Ontvangenis, een congregatie die in Maastricht was gevestigd. Zij hadden nog andere scholen in de Venlo, o.a. een MULO en een kweekschool.

Er was in Venlo ook een neutrale school, de Mosterdschool. Een veel ouder gebouw, dichter bij het stadscentrum. Vermoedelijk van rond 1900. Daar vlak bij lag ook de sjieke Duitse school, maar die kwam na de oorlog niet meer terug omdat er in de oorlog nogal wat NSB- en ander duitsgezinde ouders hun kinderen naar toe hadden gestuurd.

Theatrale gebaren
In de eerste klas trof ik broeder Diogène. Ik geloof dat hij er nog maar pas was, want mijn broer die twee klassen hoger, zat dan ik had hem niet gehad. Later kwam ik Diogène weer tegen in de vierde klas. Hij was toen nèt overgeplaatst.

Van de eerste klas herinnerde ik mij --als een blijvend beeld, als een van die putdekseltjes-- waar ik zat tijdens een van zijn vertellingen; of beter, tijdens zijn weelderige voordrachten, helemaal vooraan. Bij voorkeur bij een flakkerende kaars als enige verlichting. Hij maakte er met zijn grote zwarte toog en zijn grote, theatrale, gebaren spookachtig theater van. Er ging een wereld voor mij open. Niet dat ik die aantrekkelijk vond of eng, of dat ik dat zelf ook wilde gaan doen. Het was gewoon 'nieuw', boeiend en dat mensen dat deden, zulke grote gebaren maken als ze een verhaal vertelden. Mijn vader en mijn moeder wisten wel een verhaal te vertellen, en ook op de kleuterschool moet ik wel eens verhalen hebben gehoord. Maar dit was nieuw. Meegesleurd door het verhaal werd ik niet. Ik bleef verbaasde toeschouwer van die grote gebaren. Ik vond het nèt niet overdreven. Nu heb ik het helemaal in videoclips gezien: Het putdekseltje knalde open.

Van de vierde klas herinner ik mij dat Diogène ons rekenen met breuken uitlegde. Hij had het zorgvuldig voorbereid met velletjes papier die hij in gelijke parten had gescheurd om uit de leggen dat drie derden gelijk was aan een; en vier vierden en vijf vijfden ook. Maar ik moet de indruk hebben gehad dat hij het zelf niet goed begreep en ik vond dat hij er veel te veel omhaal bij haalde en zodoende begon ik er met mijn pedante 'kweetal'-vingertje tussen te komen. 'Allen maar' om hem te helpen, want ik zag hoe hij het eigenlijk had bedoeld. Hij barstte misschien wel van de zenuwen. Hij gaf die les misschien wel voor de allereerste keer. Theater was meer zijn sterke punt. En ik --uitgerekend-- had helemaal geen gevoel voor publieksreakties.

In de steek gelaten
De gevolgen bleven niet uit. In de eerste klas was ik zijn lievelingsleerling geweest, maar hier werd het water en vuur. "Hij had de pik op mij", heette dat. Misschien viel het allemaal wel mee, want mijn ouders namen mijn gruwelverhalen over de onrechtvaardige behandeling met een grote korrel zout. Maar een keer, toen ik mij heel onrechtvaardig behandeld had gevoeld was ik thuis zo kwaad dat mijn moeder mij onmiddellijk achter op de fiets nam om naar het klooster te gaan om die broeder te spreken. Ik voelde het niet zozeer als een triomf, meer als "eindelijk rechtvaardigheid". Eindelijk niet meer in de steek gelaten door mijn ouders in mijn strijd. Maar toen ze in het spreekkamertje nog geen twee volzinnen met elkaar hadden gewisseld, waren ze het roerend met elkaar eens. Wat was er gebeurd? Ik weet het nog niet. Is mijn moeder gezwicht voor de "autoriteit"? Of had ik het allemaal gefantaseerd? Zeker is dat ik mij op een intense manier in de steek gelaten voelde op de terugweg, achter op de fiets bij mijn moeder op die regenachtige vroeg-donkere herfstavond.

Wat er later thuis over is gezegd, is mij niet bijgebleven. Alleen dit, jarenlang, mijn hele leven lang: Dat je geen betrouwbare inzet van anderen kunt verwachten. Met alle muziek die ik van deze toonzetting heb weten te maken, is dat de grondtoon gebleven. Geen slechte grondtoon voor het zoeken van een eigen weg in het leven.

In de derde klas was ik ook bij een pas aangestelde onderwijzer, meneer Hendriks. Zijn voorganger, waar ik in de tweede naar had uitgekeken, was bekend om zijn jolige klas en om zijn speelse manier van lesgeven. Mijn broer was altijd met de prachtigste verhalen thuisgekomen. Ik keek er naar uit. Zijn naam was Spiertz en zijn bijnaam "Wielke". Helaas was hij de laatste dag vand de vakantie verongelukt. Hij was op 31 Augustus, Koninginnedag, met zijn kinderen gaan fietsen, door een auto gegrepen en dood. Dat moet 1938 zijn geweest.

De nieuwe was jong, enthousiast en intelligent. Heel veel later was hij journalist van de plaatselijke krant en zat hij in de gemeenteraad. Hij luisterde naar ieders verhalen en gaf dan opdrachten aan iedereen voor wie de gewone les te langzaam ging. Net zoals in de tweede klas, moest het wel low-profile. Dat was ook hier het contract. We zaten met z'n drieën achter in de klas, maar, anders dan bij broeder Tiberius die mij maar wat liet scharrelen met boekjes die ik in de rudimentaire schoolbibliotheek vond, gaf meneer Hendriks mij allerlei schoolboeken, misschien presentexemplaren van de niet-gekozen uitgevers. Zodoende volgde ik twee of drie keer geschiedenis, rekenen en aardrijkskunde volgens verschillende 'systemen'. Die verschillende aanpakken van hetzelfde hebben misschien wel mij zin voor relativeren geschapen.

Plattegronden tekenen
Wat ik mij speciaal herinner is hoe hij een van de allereerste lessen uitlegde wat een landkaart was. Hij begon met de plattegrond van de klas:
--"Wat zou je zien als je door een gaatje in het plafond naar onze klas zou kunnen kijken."
Dat ging erin als koek!! Ik maakte meteen een plattegrond van de klas, en toen hij het voor de acht-en-dertigste keer moest uitleggen, had ik al een plattegrond van de school gemaakt, van het schoolplein en van de straten er omheen. Hij bekeek mijn illegale werk met aandacht en toen er weer aardrijkskunde werd gegeven wees hij mij op een fout in mijn stratenplan en stuurde mij naar buiten om daar eens goed te gaan kijken en de tekening over te doen. Dat werd kennelijk zijn systeem. Na de uitleg stuurde hij mij "uit het zicht" met werkstukken en opdrachten. Ik moet er een prachtige en leerzame tijd hebben gehad. Mijn vader was er ook op een of andere manier bij betrokken. Ze kenden elkaar van het parochiewerk. Ik zal het wel thuis hebben laten zien. Huiswerk kenden we niet in die tijd. Van die derde klas heb ik het gevoel dat ik er de meeste nuttige en leuke dingen leerde van de hele schooltijd.

In de vijfde kwam ik terecht bij een eveneens beroemd/beruchte meneer. "De Plaat" noemden we hem wegens zijn kale kop. Hij was de broer van "Wielke" die ik in de derde had gemist. De Plaat was bekend om de fantastische opstellen die hij liet maken. Hij begon zelf al met allerlei fantasie verhalen te vertellen of te laten vertellen door de kinderen die hij daarvoor aanmoedigde en uithoorde. En dan moest iedereen opstellen maken, en voorlezen voor de klas. De verhalen konden niet fantastisch genoeg zijn ook al ging het telkens om dezelfde folkloristische, legendarische of spookachtige figuren uit de omgeving. Verhalen die ook de ouderen onder elkaar vertelden, denk ik. Het ging allemaal in het Venloos dialect, alleen diktees waren in het "hollands". Van dat voorlezen herinner ik mij dat er jongens waren die goed konden vertellen en 'voorlazen' zonder dat er wat op papier stond. De Plaat vond dat prachtig. Niks opgeschreven, maar ze konden vertellen. Sommige kinderen van kermisfamilies waren er erg goed in. Dat moedigde De Plaat juist extra aan. En die sleurden anderen mee. Veel later las ik Gargantua en Pantagruel. Daarin herkende ik die sfeer: Grote winden laten zodat iedereen in het donker zat was een vaak terugkerende gebeurtenis in die 'opstellen'.

Ik was er niet goed in, maar ik genoot er van. De klas leek wel een chaos bij dat soort 'vertellingen', maar anders dan bij broeder Diogène in de eerste klas, waar ik de omhaal wat overdreven vond, vond ik het helemaal echt. Als ik later door de velden en bossen rondom ons huis struinde, moest ik vaak aan die legendarische figuren denken.

En toen kwam de zesde klas met broeder Auxencio. Onze vijfde klas werd opgesplitst in tweeën. Wij, een klein groepje, werden werd klaargestoomd voor het toelatingsexamen van de middelbare school. Voor het eerst zag ik een rooster met taal, rekenen, aardrijkskunde enzovoorts. Daarvoor doken die vakken soms op uit een mist van ongedefinieerde bezigheden. Ik had plezier in die discipline, maar meer nog in de prestatie. Hoever kon je komen in een rijtje met honderd sommen? Voor het eerst was er zoiets als een intellectuele uitdaging. Voor het eerst was er ook regelmatig huiswerk. De andere jongens van de vijfde klas gingen naar de 'zevende klas'. Daar deden ze nog twee jaar 'allehande' tot ze van school mochten. Voorzover mijn waarneming en herinnering strekken werden ze voorbereid op werken bij een baas of gingen naar de ambachtschool.

Twee evenementen
In die lagere-schooltijd, in de derde klas met die jonge, enthousiaste en intelligente meneer Hendriks lag ook één van de twee grote evenementen in mijn leven die mijn huidige schrijf-carrière bepalen. Het is eigenlijk heel eigenaardig dat ik nu zoveel plezier in schrijven heb, terwijl ik jarenlang de allergrootste moeite had om iets te schrijven. Tenminste zo voelde het; per saldo had ik af en toe wel een bevlieging waardoor ik een "niet-onaardig" stukje schreef. Maar ik had ook altijd een onderliggend verlangen om veel, vaak en regelmatig te kunnen schrijven met plezier.

Het eerste evenement is een frustatie die mij remde. Opgelopen in die derde klas van de Heilig-Hartschool. Mijn kinderzieltje is toen behoorlijk gekwetst. Het lag lang aan de wortel van mijn gevoel "ik kan niet schrijven", maar inmiddels is het tegendeel waar. Ik begin nu zelfs te twijfelen of het wel zo'n negatieve ervaring was. Per slot heeft die ervaring het verlangen levendig gehouden. Het andere evenement is een geleide fantasie toen ik een jaar of veertig was, op een creativiteitsworkshop in België. Ik heb toen dat verlangen om "veel, vaak en regelmatig te kunnen schrijven met plezier" uitgebeeld, gespeeld en verhevigd. Toen werd de weg naar schrijven-met-plezier langzaam geopend. Ik werd alert op ieder korreltje info zoals "adviezen aan jonge schrijvers" en andere "wijze lessen" die ik her-en-der oppikte, en die mij iedere keer prikkelden "beter" te gaan schrijven. Schrijven als beroep had voor mij --wellicht juist door die jeugdfrustatie-- altijd iets geheimzinnigs. Daarom was ik alert op tips. Bovendien speelde die frustratie op de achtergrond, en dat werkte als het befaamde kiezelsteentje van Demostenes.

Zo herinner ik mij dat Baudet, een collega in Delft met een achtergrond in de journalistiek, eens iets zei over zijn eigen methode. Het ging over al of niet lang sleutelen aan een tekst. Ik had zelf de neiging heel erg lang aan een tekst te blijven sleutelen.
--"Vlot neerschrijven", zei hij, "Één keer doornemen & corrigeren en dan moet het maar goed zijn".
Ik meen dat hij er nog achteraan zei:
--"Anders moet je het stuk helemaal wegdoen".
Het ging er in als koek, maar ik moet nog vaak "Af is Af", tegen mezelf roepen.

Bruine viooltjes
Ook deze jeugdfrustratie kwam als een kleurige video tevoorschijn toen ik mijn non-stopopstellen neerpende in de priegelige liniëring van het franse-kindertjesschrijfpapier. Het gebeurde bij een opstel. Het was een vrije opdracht. Ik wist niet waarover te schrijven en mijn moeder suggereerde dat ik over mijn tuintje zou schrijven. Dat was mijn fascinatie van die dagen. Ik schreef hoe ik bruine viooltjes kon kweken in het broeikasje van mijn tuin. Thuis hadden we allemaal een stukje tuin om er wat te kweken: bloemen of groente. En zo had ik mijn broeikasje, een zelfgetimmerd houten raam van zo'n 40 bij 60 centimeter en een glasplaat er op. Mijn broer Jan en mijn zusjes hadden ook hoekje voor 'eigen kweek'.

En ik had een kasje en bruine viooltjes. In dat opstel schreef ik hoe ik die had gekweekt. Ik schreef het als recept: Hoe werden viooltjes bruin. Er kwam veel turfmolm aan te pas. Ik geloofde dat viooltjes bruin werden van mijn recept.

Maar toen ik het opstel voor de klas voorlas, werd ik uitgelachen. Ik weet nu nog niet wat er precies is gebeurd. Vagelijk zie ik meneer Hendriks, waar ik op zo gesteld was peinzend, dromerig of nadenkend naar mij kijken.
--"Dat is helemaal geen opstel", riepen de kinderen lacherig.
Het moest kennelijk een verhaaltje zijn in een bepaalde stijl. Een fantasie of iets dergelijks, maar ik had non-fiction geschreven. Helemaal verkeerd!

Ik kreeg toen van niemand een bevestiging dat het toch een goed opstel was --ook niet van die peinzend kijkende onderwijzer. Of, als hij dat wel gedaan heeft, is het niet tot mij doorgedrongen.

Wat een afgang voor dat parmantige tuiniertje! Ik dacht de blitz te maken met mijn wonderlijke recept. En toen dat!

Opstellen maken is daarna nooit mijn fort geworden. Ik wilde het wel graag leren, maar ik raakte helemaal geblokkeerd als ik er voor stond. Zeker van die fantasie-opstellen waarin die school een grote traditie had. Het 'hoorde' dat je verhalen schreef over Rare Kiki of Mien van 't Hetje en dergelijke types uit de lokale folklore zoals bij 'De Plaat' in de vijfde klas. Mij lukte het nooit daarover te fantaseren, maar ik genoot er van als ik ze hoorde. Mijn broer kon er echter helemaal in meegaan en vertelde daarover thuis aan tafel. Ook vertelde hij die mij als we samen in bed lagen tot ik insliep, want we sliepen in hetzelfde bed.

Zo kwam via die non-stopopstellen --en de Seyes papier-- mijn schrijverscarrière in beeld. Voor mijn veertigste had ik wel enige reputatie in 'moeilijke' zakenbrieven die een creatievere aanpak vergden. Brieven die mijn commerciële correspondentie-assistenten van toen boven de pet gingen. Ook creative voorstellen, concept contracten en speciale rapporten --non-fiction allemaal-- bleek ik heel origineel te kunnen maken, en ik oogstte complimenten. Pas later, na die geleide fantasie, kreeg ik zelfvertrouwen. Een tijdlang schreef ik sprookjes, en later columns. En nu, in mijn nomadenbestaan, is het als een dagelijkse behoefte, een plezier, ook de dagen zonder non-stopopsteldiscipline. Vijftig keer was voorlopig genoeg. Toch denk ik dat ik wel weer eens een papeterie binnenstap en met een paar 'geile' pennen en 'opwindend' papier thuiskom en dat ik mij nog eens stort in zo'n non-stopschrijfavontuur.


Cessenon sur Orb, Dinsdag 18 September 2001
© 2001 G.H.A. van Eyk, escritor itinerante.


PS, 26-11-01: Mijn broer Jan schreef mij na lezing van dit opstel dat ik de verhalen van de twee broers Spiertz, 'Wielke' en 'de Plaat' (die Sjaak heette) wat door elkaar had gehaald. Dat verfriste mijn herinnering.
Allebei moedigden ze inderdaad het vertellen van Venlo'se verhalen aan, maar Sjaak deed het wat minder uitbundig. Die las ook vaker voor, vooral uit "De Witte" van Ernst Claes en als er daarin weer wat kattekwaad was uitgehaald vertelde hij van een andere folklore figuren zoals 'Mieke de Foep' (die nog in carnavalsliedjes voorkomt) en van 'Vrouw Buut', een zwerfster die in Fort St Michel woonde, of van het kattekwaad waar de veldwachter 'Goozetoeën' in voorkwam. Het leek soms alsof ze ons aanmoedigden meer kattekwaad uit te halen, alsof ze ons maar 'braverikken' vonden die teveel werden beïnvloed door de 'brave' religieuzen van de andere klassen.
(In de 'source' van dit verhaal bewaar ik nog wat andere aantekeningen over de gesprekken met mijn broer. Misschien komt daar nog een verhaal uit.)