Daniël

Een tocht naar de roots van het Afrikaans met Daniël
Een tocht naar de roots van Daniël, een portret

Ik had het Taalmonument al vaker van een afstand gezien, maar ik had nog nooit de moeite genomen voor de omweg. Ik kreeg er bovendien nare Blut und Boden beelden bij. Het stamde uit die triomfialistische dertiger jaren die de voedingsbodem werden voor de latere apartheid. Ik zag het ook als symbool van de hubris van die dagen. Het deed mij pijn: Toen was het fout gegaan, en omkeren was niet meer mogelijk

Maar nu liep ik er rond met Daniël. Het monument van dichtbij bevestigde die gevoelens. Naast de snelle opgaande lijnen, zag ik ook de abrubte neergaande. Ik was niet gekomen voor dit deel van de Afrikaanse geschiedenis. Ik wilde van het hier-en-nu weten; van de oerkrachten van deze gemeenschap in een crisis. Een gemeenschap die opnieuw zoekt naar leven en samenwerking, niet meer naar dominantie. Dat hoopte ik, en dat had ik ook al aangetroffen.

Ik had bijna drie maanden krantenberichten en radioprogramma’s in mij opgenomen en mij gemengd in discussies over wat Afrikaans hier-en-nu betekent. Ik had mensen ontmoet die er slechts in tempoe doeloe-termen over spraken, en die het in feite hadden afgeschreven. Ook mensen die met een nieuwe taalstrijd oude posities wilden herstellen, en, gelukkig, ook anderen die voor het Afrikaans een realistische plek zochten in het taalmozaiek van de toekomst. Ik had er een “oorlogsverslag” over geschreven, maar het werd een beschrijving van een totale verwarring met lichte tekens van zich herstellende oerkrachten.

Maar Daniël had mij op het andere been gezet. Heel onopvallend had hij mij laten delen in zijn liefde voor de streek waar wij die ochtend kris-kras doorheen waren gereden. Hij had verteld van zijn theorie hoe in deze streek van Paarl en Franschhoek, zijn geboortestreek, het moderne Afrikaans was ontstaan. Hoe het Afrikaans was ontstaan toen mensen met verschillende talen elkaar ontmoetten, elkaar voorzichtig aftastend. Hoe zij kostbare nieuwe woorden koesterden die hadden bewezen een lichtpuntje te kunnen zijn, een houvast voor de volgende stap van toenadering. Het domineren van één taal over de ander is van een andere orde.
—”Dat is politiek, dat is imperialisme, dat komt later”, had hij gezegd.
—”Het Afrikaans is niet een besmet soort Nederlands wat wij ‘zuiver’ moeten houden. Het is een taal van ons samen.”
Zo had ik weinig over Afrikaans horen praten. De onderliggende theorie van de meesten was toch die van het ‘besmette Nederlands’ geweest dat je ‘schoon’ moest houden. En als het niet kon, dan moest je je maar overgeven aan de vijand.

Vanaf de monumentheuvel konden wij het hele landschap overzien:
—”Daar is Franschhoek. In dat dal woonden de Hugenoten die het katholieke Frankrijk waren ontvlucht”, en met een wijds gebaar wijst hij naar het dal aan onze rechterkant.
—”En daar ligt Paarl, daar woonde Pannevis de vooruitstrevende onderwijzer die in Daljosafat, in 1882, vlak daarnaast, de eerste hogere school stichtte, de ‘Gedenkschool der Hugenoten, waar dat nieuwe Afrikaans werd onderwezen en gebruikt. In de verte zie je de kerk van Wellington met dominee Murray, notabene van Schotse herkomst, die een grote rol heeft gespeeld in het kerkelijk gebruik van deze taal.”
—”Die franse Hugenoten met hun bijbel, en die nederlandse kolonisten met hun Statebijbel, waren op elkaar aangewezen. Voor dagelijks gebruik ontwikkelden ze een taal en die groeide in de jaren steeds verder af van de taal van de bijbel van hun voorouders. Maar de bijbel vertalen in deze ‘zelfgemaakte’ taal ging de meesten nog te ver. Maar dat was precies wat Pannevis voorstelde. Hij had begrepen dat de vorming van deze nieuwe taal eiste dat School en Kerk moesten samenwerken.”

Ja, dat had ik ook begrepen. Die goddelijke oorsprong van Het Boek verhinderde de vertaling. Dan liever het Engels van de King James Bijbel die de nieuwe overheersers meebrachten. Maar Pannevis en de zijnen zetten door, ondanks kritiek in eigen kring. Van Engelse zijde was er natuurlijk ook kritiek en belachelijkmakerij. In de dokumentatie van het taalmuseum vond ik de volgende aanhaling uit Cape Times van 13 September 1877:

“An attempt is being made by a number of jokers near Cape Town to reduce the ‘plat Hollands’ of the street and kitchen to a written language and perpetuate it. They are carrying their joke well. They have a newspaper, have published a history of the Colony, an almanak, and to crown the joke - a grammar.
It is impossible to read these productions without laughing, because one cannot help feeling while reading that the writers are themselves laughing while they write. The spelling, the words, the idiom, the grammar - all such may at any time be taken from the mouth of any old Hottentot. Add to this that there is an evident effort on the part of the writers to say what they have to say with all the dry sly humour of that gentleman, especially if he is ‘een biejie gedrenk’. The promotors of the Patriot (accent the last syllable) movement are laughed at and ridiculed by their sensible countrymen, but they stick to their joke (....)
But these jokers carry their joke unto profanity. They say, ‘Ons toekoms is in Gods hand. Ons hoop de Heere zal ons Genootskap lei op zyn weg, tot zyn eer!’. ‘Met gebed gesluit’.

This is scandalous, and worthy of men who, because they see no possibility of maintaining, or, rather, of restoring among the mass of old Colonists the language of Holland, would keep out English by trying to make the lingo of slang of the lower Hottentots the language of these people - even South Africa”
Ook in deze tekst vond ik het ‘van-vreemde-smetten-vrij’ argument, het ideaal van de ‘pure’ taal, in de laatste zin: maintaining/ restoring the language of Holland. Dat argument zou in de latere fasen van de wording van Standaardafrikaans weer domineren. Pannevis en zijn Genootskap van Regte Afrikaners (GRA) wordt enigszins terzijde geschoven en door moderne wetenschappers:
“In werke oor die geskiedenis van Afrikaans word die rol van die GRA in die meeste gevalle oorskat. Hulle werk is egter op andere maniere voortgesit, soos deur die aksies van die Afrikanerbond in sy beginjare.”

De schrijver wijt het vooral aan het gebrek aan grote politieke figuren. De Afrikanerbond had die wèl, en hij voegt er aan toe: “Die sukses van ‘n taalbeweging kan slegs aan politieke winste gemeet word.” (Afrikaans in Afrika, AiA p43)*)

En wat die Afrikanerbond er van gemaakt heeft, hebben we in de apartheidsjaren gezien. Precies die ‘politiek’ die Daniël het begin van het ‘taalimperialisme’ had genoemd. Pannevis had (òòk) voor kleurlinge, zoals hij het stelde, een bijbelvertaling op het oog, maar de politiek maakte het steeds ‘witter’. Die Taalcommissie van die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns houdt de spelling heel erg ‘Nederlands’.

“Dit val op dat hulle nie tred gehou het met die spellingvernuwings en -vereenvoudigings wat daar al in Patriot-Afrikaans en Arabiese Afrikaans voorgekom het nie. In die jongste tyd word daar egter van die Nederlandse model afbeweeg.” (AiA p45)

De zeer grote groepen elders in het land met andere soorten Afrikaans werden buitengesloten, dat waren kleurlingen en zwarten. Deze hadden hun taal nooit erkend gevoeld in het Standaardafrikaans dat de grote zegetocht begon.

Maar dat soort gegevens zal ik later pas leren kennen als we het Taalmuseum in Paarl bezoeken. Nu staan we nog op de monumentheuvel en kijken uit over de streek waar het Standaardafrikaans werd geboren.
—”Daar is de plaas van mijn grootmoeder, en daar die van mijn oom,” en Daniël wees op bepaalde plekken tegen de heuvels.
—”Winefarms?”, vroeg ik.
—”Nee, tafeldruiven. Als student bracht ik hier mijn zomervakanties door en hielp bij de oogst.”

Hij was geen boer geworden. Hij was nu gepensioneerd als chartered accountant. Hij had aan de eerste Afrikaanstalige Universiteit gestudeerd in Stellenbosch. Dat hoorde ook bij de historie van de groei en erkenning van het Standaardafrikaans.
—”De school van Daljosafat, de bijbel uit Wellington, de krant, Die Afrikaanse Patriot, uit Paarl en later de universiteit van Stellenbosch,” wees Daniël nog eens aan, “dat was allemaal hier vlak bij elkaar.”

Dat zonnige landschap, met zijn groene dalen en heuvels en bergen aan de horizon, ging voor mij leven. Daniël noemde meer plaas met levendige details van andere rollenspelers, de drukker van de krant, de politicus die het volhield om in het parlement Afrikaans te spreken, en vertelde hoe deze politicus in het parlement had gezegd:
—”De helft van de mensen in deze zaal zijn bobbejanen.”
Toen hij door de voorzitter werd verzocht deze woorden terug te nemen had hij gezegd:
—”De helft van de mensen in deze zaal zijn géén bobbejanen.”

Daniël wees op de onderlinge afstand van die woonplekken. Deze mensen kenden elkaar allemaal. Ik zag ze bij elkaar op bezoek gaan. Ik zag de kinderen naar school lopen, Ik zag de boeren naar de kerk trekken. Ik zag hoe hun krant op de plaas werd gelezen.

Dit was ook een stuk persoonlijke geschiedenis van Daniël. Hij had die groei persoonlijk meegemaakt. Hij had veel van de oudere hoofdrolspelers persoonlijk gekend. Van anderen kende hij de verhalen uit de eerste hand. Dat bijbel-initiatief van de onderwijzer Pannevis was van 1874, de erkenning als ambtelijke schooltaal was van 1914 en als ambtelijke taal —naast het Engels— is er pas erkenning in 1925.
—”Mijn grootmoeder is bij Pannevis op school gegaan en woonde enige jaren bij hem in huis in haar studiejaren.”

Later zien wij in het Taalmuseum van Paarl de originele boekerij van Pannevis in zijn gereconstrueerde werkkamer. Daniël laat zijn hand zacht over de ruggen van de boeken glijden en zegt zichtbaar ontroerd:
—”Dit moet mijn grootmoeder als jong meisje precies zo hebben gezien. Zò leerde zij de wereld en de boeken kennen waar ze mij als kind van vertelde.”

Pannevis was een moedige activist , en zijn initiatief had niet onmiddellijk resultaat. Ook in eigen kring was er weerstand zoals het bovenstaande citaat uit Cape Argus meldt:
“.... laughed at and ridiculed by (their) sensible countrymen .... “
Het initiatief van Pannevis leidt pas in 1907 tot een eerste bijbelvertaling, maar Die eerste Afrikaanse Bybelvertaling is pas in 1933 gereed. Het establishment had er veel tijd voor nodig. De taal die er uit rolde was gebaseerd op slechts één van de drie varianten die na de kolonisatie waren ontstaan. Die waren vervolgens een eigen leven gaan leiden. Het Afrikaans dat in het destijdse Transvaal en de Vrijstaat werd gesproken vormde de grondslag. Het was het zgn Oosgrensafrikaans, onmiskenbaar de ‘witste’ van de drie. Het was ontstaan uit vrijburgers die veeboer waren geworden en die aan de toenmalige oostgrens lange tijd afgezonderd hadden gewoond. Het was in een vijandige omgeving, waardoor ze, anders dan op de Kaap, zich minder op de zwarte bevolking aangewezen voelden. Daardoor werd hun taal niet meer opnieuw door andere talen beïnvloed, was daardoor ‘witter’. Deze groep gaat in de tijd van de Grote Trek naar de Vrijstaat en Transvaal. Het latere establishment beschouwde dit Afrikaans als het enige wat ze serieus konden nemen. Ook hierin lag al een element van de latere apartheid dat in wezen een (hautaine) kolonistenmentaliteit is. Deze keuze heeft het Afrikaans in bredere zin geen goed gedaan. Het is ook dit ‘establishment’-Afrikaans wat door de regerings-ideologie werd beschermd en bevoordeeld. Dat is nu weggevallen.

"Dié besef is besig om deur te dring. Nadat Afrikaans lank deur ‘n regering beskerm is wat hom nasionalisties-ideologies goedgesind was, word hy nou deur ‘n nuwe regering met ander ideologiese planne bedreig.” (Die Burger, 3 April 2000, redaktioneel artikel).

Die bescherming leidde tot het gevoel van triomfalisme, waarvan het Taalmonument met zijn sterke opgaande lijnen getuigt. Maar die omhooggaande lijnen hebben in de werkelijkheid van de beton een einde, en gaan dan onverbiddelijk omlaag. Onbedoeld drukt het taalmonument ook die neergang uit. “The Rise and The Fall of Afrikaans”, dacht ik, toen ik rondliep voor het maken van wat foto’s. De vraag is of dit Afrikaans de andere vormen van Afrikaans met zich mee zal sleuren. Het ‘andere’ Afrikaans is veel dieper verweven met Afrika, maar de sprekers zijn ook heel diep verwond door het ‘witte’ Standaardafrikaans.

Wat is dat ‘andere’ Afrikaans?
In de bronnen die ik tot nu toe had geraadpleegd, de krant, de radio en de-man-in-de-straat, had ik niet gehoord van meer soorten Afrikaans met een eigenstandige ontwikkeling. Wel had ik begrepen dat Afrikaans voor veel gekleurde en zwarte mensen moedertaal of huistaal is. Ook had ik begrepen dat die ‘anderen’ het Afrikaans ‘heel slecht’ uitspraken, het was niet het ‘echte’ Afrikaans van ‘ons soort mensen’. Kortom zoals veel ‘echte hollanders’ praten over ‘niet-Amsterdams’.

In het taalmuseum leerde ik van de lopende tentoonstellingen, van de dokumentatie en van het boekje “Afrikaans in Afrika” (AiA), hoe de vork in de steel zat. In de ontstaansgeschiedenis van het Afrikaans sinds Van Riebeeck in 1652 de VOC nederzetting stichtte, met het doel vers vlees, vruchten en groente aan de Indiëvaarders te verschaffen, worden op het ogenblik drie historische hoofdstromingen onderscheiden waarvan één de grondslag werd van het Standaardafrikaans, het Oosgrensafrikaans. Er is ook het Oranjerievierafrikaans dat per saldo het allergrootste verspreidingsgebied heeft verworven. In de westelijke helft van het land spreekt meer dan 80% van de bewoners Afrikaans als huistaal, vaak de enige taal die ze voluit kunnen spreken. Meer recent ontstaat, volgens moderne taalwaarnemers, nog een geheel nieuwe vorm van het Afrikaans in de townships, het Tsotsi Afrikaans, dat vrijuit leenwoorden uit veel talen gebruikt. Al deze varianten hebben sterke Nederlandse trekken, maar hoe verschillend zijn ze niettemin! Ik zal proberen de saillante details van hun rijke cultuurgeschiedenissen samen te vatten.

De eerste 50 jaar
De Kaap, vòòr 1652, had al kontakten met Europese schipbreukelingen en handelaren. Daar was een soort schepelingen Portugees van overgebleven. Van Riebeeck nam VOC ambtenaren mee, die een stijf soort Nederlands schreven, maar dat wellicht niet praatten. Dan waren er de matrozen en de soldaten die sowieso minder geletterd waren. Al vlug importeert van Riebeeck slaven die zich enerzijds aanpassen aan wat de situatie biedt, maar ook hun eigen taal meenemen. Tussen 1658 en 1700 zijn dat er totaal 1296, uit Indië 653, uit Madagascar 310, uit Oost Indië 189, uit Afrika 87 en van elders 57. Die nemen vooral Portugees en Maleis mee, . Het is zeker dat de eerste 50 jaar —naast het officiele Nederlands— ook Maleis als schrijftaal wordt gebruikt. De derde groep zijn de vrijburgers, de onafhankelijken, veelal van Europese herkomst, veel Duitsers ook, handelaren, ex-ambtenaren, ex-soldaten en ex-matrozen. De tellingen van 1679 respectievelijk 1701 geven het volgende beeld: 450 cq 550 VOC ambtenaren, 471 cq 1491 slaven, en 232 cq 1275 vrijburgers

Hoe hebben deze mensen zich onderling verstaanbaar gemaakt? Wat was de taal in de verschillende taalkringen? De slaven werkten in Nederlandse huishoudens en leerden daar een soort Nederlands, maar ‘s nachts sliepen ze in de (verplichte) slavenlogementen, waar ze zich ook verstaanbaar moesten maken en waar nieuwkomers zich de op dat moment bestaande taalvariëteit aanleerden. Wellicht helemaal volgens de theorie die Daniël huldigde: nauwkeurig luisterend en nieuwe gemeenschappelijke woorden, wààr ze ook vandaan kwamen, zorgvuldig koesterend als lichtpuntje van menselijk contact. Daar was veel Portugees en Maleis bij, dat nog in het huidige Afrikaans voortleeft, maar geleidelijk groeide er toch een grote Nederlandse component en de Portugese verdwijnt. Maar niet alleen de slavenkinderen leerden die taal, ook de kinderen van de kolonisten die door slaven werden verzorgd leerden dit soort Afrikaans en beïnvloedden zo de taal van de latere vrijburgers. In de slavenlogementen werden al snel scholen voor slaven gesticht en ook kinderen van de ambtenaren en vrijburgers gingen daarheen. Het is duidelijk dat daar niet het ambtenaren Nederlands werd onderwezen, maar over wat het wel was, is geen zekerheid. Zeker is dat het lange tijd Maleis was, de handelstaal, maar tenslotte mondt het uit in (Kaaps) Afrikaans.

Oranjerivierafrikaans
In de eerste helft van de achttiende eeuw wordt de kolonie geteisterd door een pokkenepidemie. Dat is een reden voor de Koi om uit de Kaapprovincie weg te trekken. Wie waren de Koi? Zij waren de zwervende veehoudende stammen waarvan de kolonie vee kocht voor scheepsproviand. Als handelstaal ontstond er een Koi-variant van het Kaapse Afrikaans. In feite verloren de Koi in dat contact hun eigen taal en hielden er dat soort Afrikaans aan over als ‘moedertaal’. Wat ik van de Koi her en der lees, geeft mij een gevoel van grote treurnis. De kolonisten beschouwden het vee als handelswaar, maar voor de Koi had het die betekenis niet. Het was zelfs geen teken van welvarendheid. Hun omgang met die dieren, hun toegewijdheid, had een dieperliggende spirituele betekenis.
Als gevolg van die handelsbehoeftes van die Nederlanders was volgehoue kontak tussen die nederzetters en die Koi noodzaaklik in die vroeë dekades van die Kaapse geskiedenis, selfs al het hierdie kontak teen die wil van die meeste van die Koi geskied. Openlike vyandighede, wederzydse wantroue en selfs oorloë was die gevolg hiervan.
Die kontak met die Nederlanders het nog belangriker gevolge vir die Koi gehad en uiteindelik ‘n hoë prys van de Koi gevra. Deur die kontak met die Nederlanders is hulle sociale stelsel vernietig. Nuwe kapteins is deur die Nederlanders aangestel, siektes wat hier vreemd was het dodelike gevolge vir hulle gehad, hulle het op groot skaal die Nederlanders se taal begin praat, hulle kon nie meer so vry met hulle vee beweeg soos vroeër nie en het mettertyd hulle tradisionele grondgebiede verloor. (...) Die taal van die Koisprekers het ook al uitgesterf. (...) Hulle status als veeverskaffers het verander na dié van veewachters.
(AiA p24, 25)

De Koi kenden het begrip stamhoofd niet, hun spirtuele relatie met hun vee werd nooit erkend, ook de schrijver van Afrikaans in Afrika noemt het niet. De jongere generatie vernederde zich tot veeleveranciers en zij eindigden als veewachters van de vrijburgers die zelf veeboer waren geworden. Ze trokken weg toen de pokkenepidemieën kwamen en vestigden zich aan de Oranjerivier de huidige grens met Namibië, maar zij verspreiden zich ook over de hele westelijke helft van Zuid-Afrika. Het is de moedertaal van de meeste mensen in die streek, want ook de vrijburgers namen die taal over. Op de moderne taalkaarten staat de westelijke helft van Zuid-Afrika vermeld als meer dan 80% Afrikaans als huistaal. In de loop van de negentiende en twintigste eeuw is het Koiafrikaans nog meer verspreid in oostelijke richting doordat aan de Oranjerivier diamant werd ontdekt (Kimberley 1871) waardoor zij opnieuw van hun domein werden verjaagd.

De ontwikkeling van de geschreven taal komt van enkele missiestaties zoals Wuppertal, Mamre en Genadendal. Een van de eerste Afrikaanse scholen ontstaan hier (1814). Kleuterscholen in 1834 en colleges in 1838. De Bode van Genadendal, de krant, werd al vanaf 1859 gedrukt, lang voor De Afrikaanse Patriot uit Paarl. Zij hadden ook een van de eerste drukpersen van Zuid-Afrika. Samen met het Kaapse Afrikaans is het de meest ontwikkelde vorm van Afrikaans. In dat licht bezien was het initiatief van Pannevis, de GRA, dat door de Afrikanerbond, en door het laag ontwikkelde Oostgrensafrikaans werd overgenomen, een inhaalslag, een politieke coupe.
“Benewens godsdiens is by sendigstasies ook op onderwys en opvoeding gefokus. Een van die bekendste sentrums van geleerdheid in die binneland van Suid-Afrika was die sendingstasie by Kuruman waar eerwaarde Robert Moffat vanaf omstreeks 1822 gewoon en gewerk het. Onderwys was so belangrik dat Moffat byvoorbeeld ‘n dagskool begin het nog voordat die woonhuise by die sendigstasie voltooi was.” (AiA p29)

Het Oranjerivierafrikaans heeft op vele manieren het Standaardafrikaans beïnvloed. Heel veel plaatsnamen en namen van planten en dieren komen uit het Koiafrikaans. Ook is er grammatikale beïnvoeding: de dubbele ontkenning, het gebruik van se in bezitsconstructies (die man se hond, de hond van de man) en meervoudsvormen zonder gebruik te maken van meervoudsmorfenen (trop skaap, een aantal schapen; klomp bees, een aantal koeien) zijn daarvan enkele voorbeelden. Een ander kenmerk van Oranjerivierafrikaans is zijn bijzonder beschrijvende manier van iets te zeggen, iets dat een apart, beeldrijk, cachet geeft aan Afrikaanse woorden in Nederlandse oren. “Dit kan duidelik aangetoon word dat die taal van die Koi Standaardafrikaans in vele opsigte beïnvloed het”. (AiA p31).

Oosgrensafrikaans
De volgende groep die wegtrekt uit de Kaap zijn de veeboeren, veelal (blanke) nakomelingen van matrozen, soldaten (ook nogal wat duitse) en ambtenaren voorzover die niet met hun hele gezin naar Nederland waren teruggekeerd na het einde van hun dienstverband. Zij nemen de vrijburgervariant van het Kaapse Afrikaans met zich mee. Dat was bepaald niet de beschaafd-stijve taal van de VOC ambtenaren. Het vertoonde aanvankelijk natuurlijk grote overeenkomsten met het Kaapse- en het Koiafrikaans. Zij trekken langs de zuidkust naar het oosten en verblijven enige decennia aan de toenmalige oostgrens, wat hun de naam Oosgrensafrikaans oplevert. Het was een “trekkende en boerende gemeenschap".

Reizigers en historici uit die tijd berichtten dat er weinig scholing en leeskennis was. Er waren hier geen missiestaties, sentrums van geleerdheid, die, zoals in het westen, uitgingen van de realiteit van de gesproken taal en daarbij een adekwate schrijftaal ontwikkelden en daarmee aansluiting vonden bij de rest van de cultuur en religie. Hoewel na 1806 de VOC uit de Kaap verdwijnt, proberen deze veeboeren nog lang het ideaal van Nederlands vol te houden, vooral als ze deftig voor de dag wilden komen of bij formeel taalgebruik. Daarover bestaan koddige anecdotes:

“Afrikaanssprekendes het dit egter nie baje goed reggekry om Nederlands te praat of te skryf nie. In baie gevalle was de Nederlands uit die Bybel hulle enigste voorbeeld. Die korrektheid van die Nederlands “vir spesiale geleenthede” wat die grensboere soms gebruik het, het nie net afgehang van die Nederlandse voorbeelde nie, maar ook saamgehang met die sprekers se vlak van geleerdheid. Die meeste Oosgrensboere het baie min geleertheid gehad." (AiA p34)
De rol van de Statebijbel in de ontwikkeling van het Afrikaans is niet geheel duidelijk. Fritz Ponelis in zijn rubriek Taalskatkis**) gaat daarop in. Vooraanstaande Nederlandse taalgeleerden, zo zegt hij, beweren dat de Statebijbel een remmende invloed op de ontwikkeling van het Afrikaans heeft gehad, maar Ponelis gelooft dat niet omdat het taalgebruik van dat Nederlands "ligjare verwyderd (was) van die Kapenaars se taalervaring”. Bovendien was de Afrikaanse bevolking “uiters swak geletterd en sou die meeste van hulle die Statebybel net met die grootste moeite kon lees”. Mij valt op in zijn argumentatie —dit terzijde— dat Ponelis Kapenaars gebruikt waar het correcter zou zijn Oosgrensafrikaans te gebruiken. Het waren de oostgrensboeren die zich aan de bijbel vastklampten, niet de kapenaars, die hadden een veel vrijere omgang met hun taal en waren ook meer ontwikkeld.

Toch is er in die tijd een bijna onafgebroken stroom van Statebijbels naar Zuid-Afrika gekomen. In musea en (bekende) verzamelingen bevinden zich 62 exemplaren van de zeventiende eeuwse uitgave, en 105 exemplaren van de achttiende eeuwse. Ook is er een reisverslag van de Duitse reiziger Lichtenstein uit 1803 dat zegt dat het houden van huisgodsdiensten algemene praktijk was op de Kaapse buitenposten.

“Lichtenstein vertel van ‘n veldkornet De Beer van die Karoo wat elke oggend huisgodsdiens gehou en ‘n lang gebed uit die Statebybel gelees het”.
Ik vraag mij af hoe ik dat vasthouden aan een lang vervlogen ideaal moet duiden. Het moeten koppige dromers zijn geweest of taalfanaten die, anders dan de Oranjerivier
Afrikanen en de Kaapse Afrikanen, niet de sociale werkelijkheid konden accepteren. Ik zie er de mentaliteit in die de voedingsbodem voor de latere apartheid werd. De Oosgrensboeren leefden vrij afgezonderd en trokken later naar Transvaal en de Vrijstaat. Zij waren het ook die het initiatief van Pannevis overnamen, er grote politieke kracht achter zetten en het Standaardafrikaans “zeer Nederlands” maakten. Het werd niet meer alleen een strijd tegen het Engels, zij maakten er ook een strijd tussen Afrikaans en Nederlands van. (AiA p49)

Het werd zò Nederlands dat de andere Afrikaanssprekenden, de zwarten en de kleurlingen, er zich niet meer in herkenden. Toen de Afrikaanssprekende politieke partij regeringspartij werd, en na een tijd het gebruik van deze ene soort Afrikaans afdwong, kon het Soweto-drama ontvlammen in 1976 dat begon met een protestmars van scholieren tegen die taalverplichting. Veel zwarten en gekleurden hebben hun Afrikaanse moedertaal prijsgegeven ten gunste van het Engels. Afrikaans middelbaar onderwijs werd vervolgens door niet-blanken gesaboteerd onder de slagzin: “Eers vryheid, dan onderwys". (AiA p54). Het is daarom nogal hypocriet van sommige Afrikaanders als ze wijzen op het grote aantal niet-blanke Afrikaanssprekenden om zich te verdedigen tegen de aantijging dat het de ‘apartheidstaal’ is die voor de vroegere bevòòrdeling moet boeten.

Het Tsotsi Afrikaans
Moderne taalgeleerden hebben studies gemaakt van de nieuwe talen die in de buitenwijken van de grote steden en townships wordt gesproken. Daar is veel taal-in-wording. Er tekent zich een nieuwe taal af die een kombinatie is van veel talen, maar de component Afrikaans blijft heel sterk daarin aanwezig. Buitenwijken en townships zijn in dat opzicht misschien wel te vergelijken met de Kaap van de eerste vijftig jaar. Voorlopig schijnt iedere streek zijn eigen tsotsitaal te hebben, maar het vrijelijk gebruik ervan op de lokale radiostations, het gebruik in populaire tijdschriften en het verschijnen van ontspanningsliteratuur maakt dat het wellicht geen voorbijgaande mode is. Landswijde homogenisatie lijkt op gang te zijn. Sommige van die teksten worden aangeraden en zelfs voorgeschreven voor de boekenlijst op middelbare scholen en dragen bij aan het leesplezier. Misschien doen ze op die manier de taalgeschiedenis van de Kaap van de eerste vijftig jaar dunnetjes over.

Het Kaapse Afrikaans
Het Kaapse Afrikaans is eigenlijk het meest interessante en honderd jaar geleden onmiskenbaar het meest ontwikkelde. Het is in eerste instantie niet goed te begrijpen waarom dat niet tot het Standaardafrikaans heeft geleid. Het zou een heel ander Afrikaans zijn geworden. Ik heb er nergens iets over gelezen of gehoord. Het Pannevis initiatief was inderdaad in de Kaapprovincie, zij het aan de periferie. Het was bovendien niet in eerste aanleg gericht op taalhegomonie, maar op het brengen van een bijbel die door iedereen kon worden begrepen en was gericht op volksscholing cq volksverheffing. Dat streven naar taalhegomonie kwam later. Daniël had dat al gezegd. Kaapstad had de wil tot taalhegomonie niet. Misschien waren het toch de ‘echte & blanke’ Boeren van het Oosgrensafrikaans die, nadat ze de autonomie over ‘hun’ land aan de Engelsen hadden verloren, voor een soort revanche waren gemotiveerd en hun gelijk (hun identiteit) in een taalstrijd zochten.

In het Kaapse Afrikaans spelen de slaven een grote rol. Zij waren maar in zeer geringe mate meegetrokken naar het binnenland en ook na de vrijlating in 1838 bleven ze in Kaapstad wonen. Zij vormden niet één sociale eenheid, maar in de laatste 50 jaar vòòr hun vrijlating was er wel sprake van een hechte band tussen kleinere groepen. Na de komst van de Engelsen ontstaat er een engelssprekende groep, al blijft die, noodzakelijkerwijs, het Afrikaans verstaan.

Veel slaven waren Moslim geworden en die Moslimgemeenschap heeft een grote rol gespeeld in de optekening van het Kaapse Afrikaans. Rond 1842 vormde een groep van de nakomelingen van de slaven, als Moslimse gemeenschap, een derde van de bevolking van Kaapstad (AiA p12). Veel van de nakomelingen wonen er nu nog in dezelfde huizen en wijken als vroeger ook al is hun belangrijkste en grootste woon- en zakenwijk, het beroemd/beruchte Distrikt Zes, in de laatste stuiptrekkingen van het apartheidregime platgebulldozerd en zijn de bewoners ver weg van Kaapstad naar Townships verbannen. De andere wijk, Bo-Kaap, bestaat nog, heeft nog een groot deel van zijn oorspronkelijke bevolking maar is nu ook een toeristische attractie.

De Islam had als leertraditie het overschrijven van teksten om die vervolgens uit het hoofd te leren. Van die Kop Les Boeke, die door schoolkinderen zijn geschreven zijn enkele bladzijden bewaard gebleven. Dat waren niet alleen Koran teksten, maar vooral ook teksten van uitlegboeken. Daardoor werd ook het gewone gesproken Afrikaans in het Arabische schrift vastgelegd. Dat was fonetisch, en het is daarom onze enige bron waaruit wij de uitspraak van het oude Afrikaans kunnen afleiden.

In de dokumentatie van het Taalmuseum vond ik een citaat uit The Afrikaans of the Cape Muslims from 1815 to 1915, Achmat Davids. Universiteit van Natal (Durban), 1991. over de school op Dorpstraat 37, Bo-Kaap:
"Hierdie was die eerste Afrikaanse skool in die land en Moslemkinders het hier onderrig in Kaapse Afrikaans ontvang. Die stigter van dié Madrasah was Tuan Guru (onderwyser) ‘n prins van Tidore in de Ternate-eilande. Hij is door die VOIK as banneling na Robbeneiland gestuur. Teen 1807 het 375 slawekinders reeds hier onderrig in die Koran en Arabies ontvang. In dié skooltjie het die Kaapse Moslem-taal —Arabiese Afrikaans— verder ontwikkel en is “Bo-Kaapse Afrikaans” in die Arabiese skrif geskryf. Die eerste vertaling van die Koran uit Arabies in Afrikaans is in hierdie geboutjie begin deur Achmat van Bengale.”
Dit citaat geeft terloops nog een detail van onze eigen Nederlandse koloniale geschiedenis. Dit voorbeeld wijst er bovendien op dat er nog een alternatieve ontstaanstheorie is, volgens welke het Afrikaans niet in Afrika, maar in een van de andere Nederlandse (VOC) kolonies is ontstaan en door (maleise) slaven en bannelingen naar Afrika is gebracht. (bron: Documentatie van het Taalmuseum).

Voor de uitoefening van het Moslimgeloof is het kunnen lezen van de Koran nodig en vereist dus een zekere graad van geletterdheid. Veel slaven waren geletterd genoeg om te kunnen lezen en schrijven, terwijl talloze matrozen, soldaten en vrijburgers in het binnenland analfabeet waren. Behalve de allereerste aantekeningen van de Kop Les Boeke zijn er tussen 1869 en 1957 ongeveer zestig Arabies-Afrikaanse publikaties verschenen en vormen een belangrijk deel van het Afrikaanse culturele en literaire erfgoed. (AiA p13).

Daarom hoeft het volgende citaat ons niet te verbazen. Als Distrikt Zes niet was verdwenen zou het gebruik van Arabische letters voor Afrikaans wellicht nog uitgebreider zijn geweest:
"Mense wat net Kaapse Afrikaans geken het, het nog lank daarna hulle skryfwerk in Arabiese letters bly doen. Vandag is daar nog steeds enkele Afrikaanssprekende mensen in die Bo-Kaap wat so skryf. Wanneer hulle vir hulle Afrikaanse boodskappe vir hulle vriende stuur, skryf hulle in Arabiese skrif!" (AiA p16)

Alternatief Afrikaans
Met dergelijke grote verschillen tussen het Kaapse Afrikaans en de standaardtaal, is het onontkoombaar dat er problemen ontstaan voor de kinderen aan het begin van het schooljaar. Heel wat leermoeilijkheden werden er door veroorzaakt. Daarvan waren vooral de onderwijzers zich al lang bewust. Maar de apartheidsregering had er geen oog voor, negeerde het wellicht.

“Die kern van die probleem is dat die Afrikaans wat op skool gebruik moet word, al te veel na bevoordeling van “wit” Afrikaans lyk” (AiA p17).
Pas in de tachtiger jaren kunnen die problemen landwijd bekend worden gemaakt. Die Kaaplandse Professionele Onderwysersunie (KPO), met ondersteuning van sympatieke politieke krachten zorgen voor een spreekbuis. De ontevredenheid wordt een protest tegen de eenzijdige beklemtoning van het Standaardafrikaans. "Onderliggend aan hulle protes lê ook hulle afkeer van de bevoordeling van “wit” Afrikaans deur die destydse apartheidsregering” (AiA p18).

Het gaat niet alleen om de taal als zodanig. Het is ook de vreemde leefwereld die door het voorgeschreven onderwijsmateriaal wordt opgeroepen waar deze Kaaps-Afrikaanse scholieren niets van herkennen. Die ‘boekenmensen‘ leven in dorpen en straten die ze niet herkennen en houden zich bezig met zaken waar ze in eigen kring nooit van hebben gehoord. Verder stelt het Standaardafrikaanse onderwijsmateriaal blanke politieke standpunten eenzijdig voor en miskent de rol van de andere taalgebruikers. In lesmateriaal wat over de Kaap gaat wordt Kaaps Afrikaans gebruikt om karakters als niet-blank te typeren, terwijl dat niet met de Kaapse werkelijkheid overeenstemt.

Op het KPO-congres van 1988, als de scheuren in het apartheidsbolwerk al zichtbaar beginnen te worden, wordt veel gepraat over Alternatief Afrikaans. Het begrip heeft echter verschillende inhouden voor verschillende sprekers. In mijn ogen is het typisch de agenda van een beginnende emancipatiebeweging van de eigen taal. Er zijn gevoelens van miskenning. Er wordt over gesproken dat deze taalvariëteit beter zou zijn toegerust om het Afrikaans van de toekomst te herbergen. Men wil een rechtmatiger plaats in de officiële taalgeschiedenis die nu doet alsof alle Afrikaanssprekers blank zouden zijn en dat blanken alleen Standaardafrikaans spreken. Ook de grammatikale strukturen van andere taalvariëteiten worden schromelijk verwaarloosd in schoolboeken. Maar de meeste mensen verstaan er toch een schoolvak Afrikaans onder dat gezuiverd is van rasse(voor)oordelen en van de bevoordeling van de blanken. Men beklemtoont dat Afrikaans aan alle sprekers behoort en een subgroep niet het alleenvertegenwoordigingsrecht kan opeisen. (AiA p18)

Moedertaalsprekers van het Kaapse Afrikaans nemen intensief deel aan culturele en literaire aktiviteiten. Zij produceren talloze publikaties òver de taal en ìn die taal. De weerstand tegen Engels en de angst voor Anglicismes, die bij sprekers van Standaardafrikaans voorkomt, is hun onbekend. Er is een levendig gemeenschapstheater, er zijn schrijvers en dichters met een aanzienlijke lijst van jonge schrijvers, vooral op toneelgebied. Dat leer ik uit de tweede hand, want ik kan het niet allemaal beoordelen. Ik ben echter, deels toevallig, zoals zoveel van mijn bronnen, wel gestuit op nogal wat verzetsliteratuur. Ik heb twee gedichten op mijn website (tuiste in het Standaardafrikaans) gezet. Een daarvan wil ik ook hier opnemen, het is in Kaaps Afrikaans en komt uit de bundel Aankoms uit die skemer van Mercia Makier uit 1988.
A danger to the state
Ek soek vi Jesus
vannie township
Hy't Hom hie kô wegstiek
by sy vrinne somewhere hie
wannie squad soek Hom oek
cause Hy sê hy's meer lief virrie armes
en worrie nie much van society nie
and that's a danger to the state

Mercia Makier, 1988
Daniël weet niet wat hij in mij heeft aangericht door mij naar het Taalmonument te leiden en mij zijn liefde voor zijn geboortestreek en zijn taal te tonen. Hij gebruikte geen dikke woorden. Hij praatte zelfs weinig, maar dat weinige, zijn gebaar, en met name hoe hij de boekerij van Pannevis aanraakte en hoe zijn herinneringen aan zijn grootmoeder in hem opkwamen sprak boekdelen. Dit oversized geschreven portret zinkt erbij in het niet. Ik zal hem een copie sturen met een persoonlijk briefje. Gelukkig heb ik zijn adres.

*) Afrikaans in Afrika, Christo van Rensburg (red.), Achmat Davids, Jeannette Ferreira, Tony Links en Karel Prinsloo, Pretoria, Eerste uitgawe 1997, J.L. van Schaik, Uitgewers, Arcadiastraat 1064, Hatfield, Pretoria, ISBN 0 627 02244 8, 100pag. 50Rand. terug naar aanhaling

**) Fritz Ponelis, Die Nederlandse Statebijbel en Afrikaans, Taalskatkis, Die Burger, 3 April 2000. Daarin wordt aangehaald een boek van W.J. van Zijl, Van skeepskis na wakis tot boekrak (1992) waaruit hij de gegevens over Lichtenstein en de aantallen Statebijbels haalde. terug naar aanhaling

Yzerfontein, zaterdag 8 april 2000
© 2000, Gérard van Eyk