Mijn Reisbrief Nº 11

Mijn Reisbrief Nº 11

San Sebastián de La Gomera, zaterdag 13 mei 2000

Beste vrienden,

Ik ben overmorgen precies een maand op La Gomera en over 12 dagen vertrek ik weer. Ik loop alsmaar met ideeën om te schrijven, hele goede zelfs, maar ik kom niet verder dan een paar beginzinnen. Dat is meestal het moeilijkste als ik een idee heb, maar nu is het omgekeerd. Wat doe ik wèl?

Ik lees, ik lees en lees. En verder maakt de computer mij wat zorgen, want ondanks dat die gedurende mijn hele Afrika-reis in reparatie was, krijg ik die niet aan de gang. Dat betekent ellenlange gesprekken met de service van de fabrikant van het modem en met de internetprovider. Ik heb kennelijk een typisch tussen-wal-en-schip-probleem waarbij ze graag de fout bij de ander leggen. Het is goed voor mijn spaans, dat wel!

Ik ben ook onmiddellijk begonnen aan El País en het lezen van de wereldkranten op The Web. Dat miste ik in Zuid-Afrika. Gelukkig doet mijn kleine Toshiba het voortreffelijk. Ik ben de schade volop aan het inhalen. Ik voel mij weer Europeaan in Europa. Gek, ik wist niet dat ik --mentaal-- zover was weggeweest. Misschien wel door het beperkte assortiment kranten en nieuwsberichten aldaar. Na mijn verblijven in Chili had ik dat niet zo. Misschien omdat ik daar binnen de Hispano-cultuur was gebleven en er ook meer kranten had kunnen lezen. En ook met meer mensen kunnen praten die zich voor 'het buitenland' interesseerden.

Maar het klapstuk van deze weken is toch wel het boek Mein Leben" van Marcel Reich-Ranicki dat te laat voor mijn vertrek was aangekomen. Ik had het graag aansluitend gelezen bij "Mein Jahrhundert" van Grass waar ik in een vorige brief over schreef. Maar wat een tegenstellingen tussen beide boeken!!

Grass vertegenwoordigt de kritische luis-in-de-pels van onze maatschappij. In honderd scherpe portretten laat hij de kleine man zien --en soms ook de grote in zijn onderbroek-- die de grote politieke gebeurtenis van dat jaar meemaakt. Grass is de nar die ons een spiegel voorhoudt. Hij is zelf niet zichtbaar, alleen uit wat hij ons voorschotelt weten wij wat er in hem omgaat. Hij pretendeert buiten het establishment te staan. "Clown" wordt hij tenslotte genoemd.

Reich-Ranicki vertelt van één kleine man die vele jaren lang een reeks wereldschokkende gebeurtenissen ondergáát en overlééft. Tot slot wordt Reich-Ranicki zelf een 'grote man' en deel van het establishment. "Literaturpabst" wordt hij tenslotte genoemd.

Allebei zijn het uitstekende vertellers. Zij kennen allebei de spelregel dat in de literatuur alles mag behalve één ding. En dat is vervelen: "Verveel nooit!!" Grass legt honderd blitzlichtopnamen naast elkaar, schijnbaar onsamenhangend, maar ze vormen een patroon, het maatschappijbeeld dat Grass koestert.

Reich-Ranicki laat de dóórlopende geschiedenis zien van één persoon, van hemzelf. Ook van zijn levenspartner, die hij bijna zestig jaar geleden in het getto van Warschau leerde kennen. In het laatste hoofdstukje van zijn boek beperkt hij zijn verhaal tot de intimiteit de huiskamer. Het boek is af, één slotzin nog. Als hij die gevonden heeft gaat hij naar zijn vrouw die op de divan zit te lezen, streelt haar voorzichtig en vraagt:
--"Weet je welke slotzin mij inviel toen ik zojuist op het balkon de zon zo prachtig zag ondergaan?"
Hij laat haar raden, maar zij zegt tenslotte ongeduldig:
--"Ja, maar wát dan? Laat horen!"

En dan komt hij voor de dag, met een versregel. Hoe kan het anders in het leven van deze twee mensen die de duitse literatuur als houvast hebben beleefd in alle moeilijkheden.

"Ist ein Traum, kann nicht wirklich sein,
dass wir zwei beieinander sein".
Wat Grass als --bewuste & kritische-- buitenstaander beschrijft, maakt Reich-Ranicki zelf mee. De wereld zoals hij die beleeft is een afbeelding van de literatuur zoals hij die op het pruisische gymnasium heeft leren kennen. Dat was op het nippertje. Net vóór jodenkinderen werden uitgesloten van scholing in 1938. Als hij en zijn vrouw op een kritiek moment uit de rij stappen die --nog in het getto-- onverbiddelijk naar de gaskamers voert, fluistert hij haar de ongewone gebeurtenis in het leven van Dostojewski in het oor die Stefan Zweig in "Sternstunden der Menschheit" vertelt. Ze heeft aan een half woord genoeg, het plan is duidelijk. Als later een niet-joodse vrouw haar leven waagt door in het getto te komen om zijn vrouw te redden, dan realiseert hij zich hoe hij deze zelfopofferende moed alleen uit de literatuur kent en hoe het hem ontroert het zelf mee te maken.

Duitse literatuur, duitse kultuur, hij komt het overal tegen, is zijn houvast, zijn fundamenteel vertrouwen in de mensheid. In zijn latere topfunktie als chef van de literaire redaktie van de "Frankfurter Allgemeinen" zal hij zich voor de kwaliteit, de vrijheid en de verbreiding ervan met al zijn talenten inzetten.

Ik heb het boek bijna in één ruk uitgelezen. Bijna, want in de fase van de deportaties en het leven in het getto, heb ik het een paar keer terzijde moeten leggen. Maar wat mij wellicht nog meer beangstigde --wellicht omdat het in de wereld van vandaag speelt-- is de periode van de dertiger jaren als 'het net van de publieke opinie' zich langzaam om de joden samentrekt. Ze werden --puur filosofisch-- gedefiniëerd als Untermenschen, en enkele jaren later mocht je ze alles aandoen: "Het zíjn maar Untermenschen. "Logisch toch?"

Iedere keer een beetje, haast onmerkbaar gaat iedereen er aan meedoen. het gaat zó natuurlijk en vanzelfsprekend dat je een goede waarnemer moet zijn om het begin van dat proces te zien om het te kunnen stoppen. Want daarna, als het meer brutale vormen aanneemt, is het te laat. Hier in Spanje hebben we een probleem van drie zigeunerkinderen, van zéér aangepaste families, zoals de krant weet te melden, waar 'keurige' ouders zich hardhandig verzetten tegen toelating op 'hun' school. Wie er niet aan meedoet is niet 'keurig'. En zo zijn er in heel Europa dergelijke problemen, zelfs rondom de economisch noodzakelijke immigratie vanuit arme landen. 'Weggooiarbeider' zonder wezenlijk levensperspectief, net als sommige joden die nog mochten blijven leven zolang ze nog wat werkkracht vertoonden. Daarna moeten ze 'weg'.

Niet alleen deze afwijzing van de Untermensch in onze maatschappij baart mij zorgen: Het is ook de verheerlijking van de Übermensch die onschuldig begint met het adoreren van politieke en, vooral, financiële topfiguren, maar zich doorzet in het ôh zo onschuldige --en zéér sociale-- Human Research Management. "Wij kiezen alleen excellente mensen en excellente teams". "Wij zouden op wereldniveau het bedrijfsleven kunnen runnen met een elite van slechts 20%".

Zo beginnen we een Übermensch te definieren. En de rest? Untermenschen? Moeten die ook 'weg'? Om te beginnen hebben we in practisch heel Europa de toegang tot de gezondheidszorg voor de 'werkende klasse' verbeterd en voor de 'anderen' verslechterd. "Logisch toch?"

In El País van vandaag schrijft Reyes Mate een hoofdartikel onder de titel "Politieke berichten uit het concentratiekamp". Hij herinnert ons aan de naoorlogse gevoelens over de holocaust: "Nooit meer!", en aan wat een overlevende later schreef: "Een nieuw Auschwitz is absoluut onmogelijk, want met onze hoge dosis liberalisme hebben wij de weg naar de totalitaire staat volledig afgesloten".

Maar de schrijver wijst er op dat vóór Auschwitz Europa zichzelf al in een concentratiekamp had veranderd en hoe het fascisme van toen dezelfde elementen bespeelt als het liberalisme van nu. Gelukkig zijn er heel belangrijke verschillen, ze zíjn ook niet hetzelfde, maar daar gaat het niet om. De vraag is of onze politiek van moderniteit, die gekarakteriseerd wordt door consumisme en een gebrek aan deelname aan het werkelijke politieke proces, een betere bescherming biedt aan de gevaren van het fascisme. Het fascisme vindt zijn voedingsbodem niet alleen in de turbulente wateren van het totalitarisme maar ook in de rustige wateren van het liberalisme, zoals wij dat nu kennen. Het mensonterende neo-kapitalisme is er een voorbeeld van. Het is in wezen fundamentalistisch.

Vasquez Montelbán schrijft naar aanleiding van de moord op de spaanse journalist, bedoeld als demonstratie van de ETA dat ze geen tegenstand van de pers zal dulden, het volgende: "Als iemand wordt gedood om zijn mening, hetzij met een revolver, hetzij met pen, dan is dat fascisme". En het monddood maken van minderheden vinden wij alweer heel "logisch", ze houden de "vooruitgang" toch tegen? "Wiens vooruitgang?" ben ik geneigd te vragen.

Ook Reich-Ranicki ziet in onze naoorlogse maatschappij nog steeds latente 'jodenafwijzing'. Hij wijst, vaak terloops, op harde feiten en feitjes. Wij doen dat wellicht af met een verwijzing naar de overgevoeligheid van de waarnemer. Maar daarna rustig gaan slapen moeten wij maar liever niet doen. Het is niet voldoende om het fascisme --en 'de' duitsers meteen ook maar-- te blijven haten. Reich-Ranicki heeft de bal opgepakt om te speuren naar de prille fasen van wat leidt naar openlijke jodenhaat en Auschwitz. Tegenhouden kan alleen nù. Wie gaat hem bijstaan? Nu kan het nog? Of leven we al in een (verguld) concentratiekamp? zoals Adorno jaren geleden constateerde. Maar hij keek door joodse ogen, zeggen we. Is dat voldoende om te zeggen dat het voor de overigen niet aan de orde is? En rustig te gaan slapen?

Jullie zien het. Ik ben weer helemaal thuis in Europa en het europese probleem. Misschien dat ik op korte termijn al de volgende reisbrief schrijf, want er beginnen zich enkele boeiende terugblikken op mijn zuidafrikaanse ervaringen te ontwikkelen waar het thema eenzaamheid een grote rol speelde. En nu begin ik net aan het nieuwste boek van Kundera dat gaat over zijn ontheemdheid nu hij zijn geboorteland heeft verlaten. Terugkeren blijkt niet te kunnen, al lijkt het wel. Maar de turbulente dagen van reizen, via NL naar F en daarna de onderdompeling in de cursus franse taal en cultuur in Montpellier, zullen daarvoor niet veel tijd & energie overlaten.

Hartelijke groet,   Gérard



© 2000 G.H.A. van Eyk, escritor itinerante.