Mijn Reisbrief Nº 13

Mijn Reisbrief Nº 13

San Sebastián de La Gomera, zondag, 17 September 2000

Beste vrienden en Vriendinnen,

Ik ben weer terug in La Gomera. Gisteravond aangekomen. Ik kon nog net wat groente inslaan voor het weekend. Ignacio haalde mij af. Goed hem weer te zien. Het was een lange reis. Zeker vanaf Cessenon gezien waar ik al Zaterdag 9 was vertrokken omdat het huisje was verhuurd. Ik reed naar Montauban waar ik Ghislaine van de TGV moest halen voor een kleine intieme afscheidsvakantie vlak voor mijn vertrek, want ik wilde NL overslaan deze herfst.

Het begon als een spannende reis. De olieblokkade duurde al zes dagen, en er was geen druppel meer te krijgen. Ik had maar net genoeg benzine in mijn tank om terug in Béziers te komen en de trein naar Barcelona te pakken. Uitzicht op een snelle opheffing was er niet want het probleem escaleerde nog.
--"Laten we het maar gokken", had ik twee dagen eerder gezegd tegen Ghislaine, "Kom maar gewoon naar Montauban. Ik haal dat ruimschoots. Pas op de terugweg komt het probleem. Misschien strand ik ergens in een frans dorp en moet er in een hotelletje wekenlang het einde van de blocus afwachten".

Het idee alleen al om daarom --en zò-- te stranden vond ik wildromantisch. Een beeld om een film mee te beginnen. Voor de zekerheid nam ik géén reservering voor de trein naar Barcelona en het vliegtuig naar Tenerife.

Maar het avontuur liep met een sisser af. De franse regering gaf toe aan dit pooiergedrag, en onderweg al, op de radio, hoorde ik dat de herbevoorrading in het weekend zou beginnen. Met Ghislaine had ik een paar heerlijke dagen in de vertrouwde omgeving van Raux, haar eerste huisje in Frankrijk. Zonder benzinezorgen. Woensdag zette ik haar weer op de TGV naar NL.

Toen ik de auto had achtergelaten in St Chinian was ik weer op de bus aangewezen om in Béziers te komen. Die reed nèt voor mijn neus weg. Om in zo'n geval meer dan drie uur op de volgende te wachten, voor een afstandje van vijftien kilometer, is niet my piece of cake. Dus liften. Dat ging heel voorspoedig. Eerst met een beeldhouwer uit de buurt van Cessenon waarmee ik lang heb nagepraat en die ik het volgend jaar zeker zal opzoeken op zijn atelier. Daarna met een bevlogen Ier, docent informatica in Béziers.

Een bevlogen mens inderdaad die in heel rap frans vertelde van zijn internetzorgen; hoe hij een eenvoudige diskette had gemaakt waarmee je ieders harde schijf kan inspecteren. Hij werd als spion gezien, maar hij deed het alleen maar om de mensen (en zijn leerlingen) te waarschuwen. Ook bevlogen over de Keltische cultuur die hij in de Pays d'Oc aantrof. Hij was met enkele collega leraren, een historicus, enkele talenleraren en een aantal geïmmigreerde Ieren, zoals hij, in een d'Oc-Celtic aktiegroepje bezig om culturele verbanden te herontdekken. Van voor de tijd dat de noordfranse baronnen hun rooftochten hadden uitgebreid onder het motto deze heidenen of ketters te kerstenen. Gewoon botte romeinse veroveringszucht met een vleugje kruistochten-ideologie. Ik reken op een leuke e-mail correspondentie, hij begint. Hij had zijn adres niet bij zich.

De ochtend-Talgo van Donderdag was vol. Dus die van Vrijdag gereserveerd en er een leuk dagje Béziers van gemaakt. Internetzaken weer eens geregeld en wat geflaneerd. Vrijdag begon het met een aankondiging van vijftien minuten vertraging. Maar per slot werd de rit opgeheven. Met lokale treinen verder. In plaats van om één uur, was ik om vier uur op het vliegveld. Geen vlucht meer naar Tenerife, de laatste vertrok nèt; met vijf lege plaatsen! Ik trakteerde mij toen op een heerlijke Catelaanse Salad Bar, een aanrader voor het geval je ooit op dat vliegveld komt. Er is een restaurant met die naam en met dit als enige menu.

Daarna zocht ik een plekje "om de nacht dommelend door te brengen". Er vormt zich dan snel --helemaal non-verbaal-- een groepje van vertrouwden. Ik heb dat eerder meegemaakt. Bewust zitten dommelen, laat staan liggend slapen, (pun intended) is iets heel kwetsbaars; zeker op zo'n onveilige plek. Ik wisselde dommelen af met lezen en brieven schrijven. Ik had in Béziers een dichtbundel van Houellebecq gekocht waarvan ik eerder mooie dingen had gelezen. En de laatste Le Monde spelde ik uit. Heel monter had ik de volgende ochtend een gesprekje met een van mijn slaapgenoten. Zij was zich niet bewust van het fenomeen, maar ze was een zeer goede waarnemeenster en had inderdaad het non-verbale selectieproces gezien.
--"Toen die vrouw met die gele tas in de buurt kwam zitten, zag ik u de krant dichtvouwen en weglopen. Later trof ik u weer. En zij kwam ook naar ons", en ze knikte in de richting van een vrouw in het rood die nog lag te slapen even verderop.
Zij had met de middag-Talgo vanuit Perpignan willen gaan, maar die was ook uit de rit genomen waardoor ze pas tegen middernacht in Barcelona een hotel kon gaan zoeken.
--"Zodoende", zei ze wat verontschuldigend, want de nacht dommelend doorbrengen is not done.

Samen zoiets kwetsbaars doen, ook al is het twee banken verder en non-verbaal, had een band gegeven. Het was een leuk, kort, anoniem gesprekje. Precies genoeg om even 'de ander' te zien bij het uiteengaan. Zij had het vliegtuig van half zeven naar Malaga. Mijn vliegtuig vertrok om elf uur. Om kwart over zes omarmde Ignacio mij op de kade van San Sebastián de La Gomera.

En nu zit ik mij wat te "settelen" in mijn huissie voor de komende maanden. Het zijn identieke flats, dus ik ken de weg. Ik zit in nummer twee van het rijtje waar ik al op nummer vier en nummer zes heb gewoond. Ik zou op zes terugkomen en Ignacio had met Telefónica afgesproken dat ze daar mijn aansluiting zouden maken. Maar de eigenaar stopte er iemand anders in, en nu zit ik een paar dagen zonder telefoon. Ik had er zo naar uitgekeken meteen te kunnen bellen en internetten. Dus schrijf ik nu een brief: Het ideale middel om eenzaamheidsgevoelens in goede banen te leiden. Een soort investering in nieuwe ontmoetingen. Het is zelfs een voorschot daarop, want ik heb het gevoel dat jullie er bij zijn.

"O.K.", hoor ik jullie zeggen, "dat waren ervaringen van de allerlaatste dagen. Maar er toch nog meer te vertellen sinds Montpellier, je vorige brief?"

De hoofdschotel van mijn franse verblijf was natuurlijk de drie weekse familiereünie in Cessenon. Ik had weer twee huizen in de buurt gehuurd. Nu één met zwembad, want de kleinkinderen leren zwemmen en de oudste heeft al een diploma. En het was een succesnummer dat zwemmen, net als de barbecues die Peter verzorgde, want het huis met het zwembad werd min of meer het centrum. Het is teveel voor woorden; ik heb er foto's van op de site gezet, net als van Montpellier. Je moet vast gaan kijken.

En natuurlijk heb ik ook veel gelezen. Tot mijn verrassing en genoegen kreeg ik van Teun en Juul, die in de buurt van Narbonne wonen, het boek van Geert Mak cadeau, De Eeuw Van Mijn Vader. Dat was een mooie afsluiting van de "eeuwboeken' van Grass en Reich-Ranicki waarover ik in voorgaande reisbrieven heb geschreven. Wat vind ik ervan?

Het streng protestantse, noordnederlandse milieu en de relaties met "onze koloniën" en "jappenkampen", waarin zich deze familiegeschiedenis afspeelt is natuurlijk het tegendeel van mijn zuidnederlandse katholieke achtergrond en de bommen, granaten en gewongen evacuatie van Venlo. Voor mij was het een stuk NL-microgeschiedenis dat ik niet kende. De uitwerking van de jaren voor de eerste wereldoorlog en de europese achtergronden daarvan boden mij niet veel nieuws omdat ik die al vrij goed kende op grond van eerdere hobbies. Maar de tweede wereldoorlog en het voorspel daarvan in NL waren veel boeiender. Behalve mijn eigen ervaring en boeken van De Jong is er kennelijk een jonge generatie sociologen en historici die het feitenmateriaal nog eens grondig heeft doorgespit, nieuwe bronnen heeft gevonden en dat onbevangen op een rijtje zet. Geert Mak, zelf socioloog, put daar rijkelijk uit. Dat deed mij goed. De Jong, en veel andere "officiële" lezingen, hadden mij vaak de indruk gegeven dat het niet over "mijn oorlog" ging.

De schrijver is een na de oorlog geboren nakomertje in een gezin met bijna 20 jaar oudere broers en zussen die de oorlog in NL doorbrengen terwijl de moeder met de kleine kinderen in een jappenkamp zit en de vader als KNIL-legerpredikant aan de Birma spoorlijn werkt. Met het de "na-De Jong-se" kijk op de historische context en het microperspectief van dit gezin wordt het een uitermate boeiend boek. De onbegrip voor de repatrieerders en de botsing met de NL zelfvoldaanheid. Ik begreep opeens mijn na-oorlogse studiegenoten die in een jappenkamp hadden gezeten een stuk beter. Mak laat zijn oudere broer zeggen:
--"Het leek wel of de jongeren bestonden uit twee hermetisch gesloten compartimenten, die wat hadden meegemaakt en die niets hadden meegemaakt. Wij konden onze verhalen niet kwijt en hielden eindelijk maar onze mond".

Dit beeld gaf mij twee herkenningen. Allereerst het verhaal van Odysseus en Ithaka zoals Milan Kundera dat in zijn laatste boek, La Ignorancia, navertelt. Hij laat zien dat naar de verhalen van de reiziger niet wordt geluisterd als hij thuiskomt. Datgene wat de thuisblijvers hebben meegemaakt heeft prioriteit. De thuisblijvers zijn 'de stam' of 'de clan', de reizigers zijn de 'verdoolden' die moeten worden bijgepraat als ze terugkomen. Niet omgekeerd.

Ook herkende ik dat in mijn studententijd met "Hollanders". Zij hadden de hongerwinter gehad. In Venlo noemden wij dat "de keldertijd". Dat stond voor bommen, verraderlijke granaten, en het begraven van de buurjongen in de achtertuin omdat het kerkhof in de vuurlinie lag. De hongerwinter was echt. Ik had die keldertijd laten wegzakken in een soort halfwerkelijkheid.

Maar opeens, een van de laatste dagen in F, als ik met Ghislaine op bezoek ben bij NL-ers, ontmoet ik daar een Frans Peters. Heel toevallig, vlak voor het vertrek, ontdekken wij dat wij klasgenoten zijn geweest in het achtpersoons eindexamenklasje HBS-B van 1947. Het gezicht herkende ik niet, maar ik wist dat hij medicijnen was gaan studeren in Amsterdam. Hij herinnerde zich mij als de dreumes van de klas die heel goed was in wiskunde. Namen en anecdotes van leraren gaan over tafel.

We hebben allebei de stad verlaten in 1947 en we hadden nooit, nooit, meer één persoon van die klas ontmoet. Ook de keldertijd passeert even de revue. Niet de ellende. Wel de toenmalige rivaliteit onder de teeners van toen: te weten waar je inslag kon verwachten als je het afschietgeluid hoorde, te weten of je weg moest duiken of niet, een zwarte stalen helm te dragen en een pullover met V-hals, maar dan wel de achterstevoren. Maar toch met stropdas en jasje! Want die tijd had zijn pittige sociale normen die wij ons nog na meer dan 50 jaar herinneren.

In de nachten daarna droom ik van die klas. Gezichten, kleding en typische houdingen van klasgenoten en leraren komen soms scherp in beeld. Namen niet. Ik herken nu ook de gelaatstrekken van de Frans Peters van nu. Allerlei andere triviale details maken het weer een levende herinnering. Ik geniet.

Maar nu begint weer een La Gomera periode. Na Kerstmis ga ik weer voor drie maanden naar het zuidelijk halfrond. Australië verkennen of terug naar Zuid-Afrika, maar dan een stuk noordelijker. Dat is de keus. Ik heb een grote kaart van Australië aan de muur. Intuïtief gaat mijn verlangen uit naar Perth en ten Noorden daarvan. Daar is echter een koude zeestroom. Ik moet nog wat meer gegevens opzoeken. De telefoon moet maar snel komen, dan kan ik het Internet raadplegen.

Hartelijke Groet,    Gérard



© 2000 G.H.A. van Eyk, escritor itinerante.